In het land van melk en honing, waar de citroenbomen in volle bloei staan, staat mijn bordje met boter
In de Auvergne, mijn geboorteland, staat mijn bordje met boter. Het land waar alle levensvormen vanouds een eigen taal hebben: de lucht, de aarde, het water, het gras, de klei en het zand, de rotsen, de zon, de maan en de sterren, de liefde en de dood en het vuur. Dat prachtige vuur. Al deze levensvormen, verschijningen, scheppingen, natuurelementen; allemaal god's werken spreken een moeder- of een vadertaal. Een taal die wij niet kunnen horen, maar wel kunnen laten weerklinken in onze eigen taal. Cantaloube heeft deze taal niet voor niets gevangen en behouden voor altijd. Hoe lang is dat, altijd? Hij is nog zo jong.
Ik ben geboren als schrijver en bij uitstek gevormd door een of meerdere van deze levensvormen en beschrijf deze in mijn vader- of moedertaal. Onafhankelijk van mijn seksuele geaardheid, maar afhankelijk van mijn aard, gesteldheid, humeur en voorkeur. In een eigen vorm: als epistel, roman, verhaal, codex, matrikel, memoriaal, rol, charter, haiku, stripverhaal of dagboek. Of beeld, tekening, schilderij, ets, gravure en performance. Ik besta uit vele talen.
In dat land van melk en honing dus, waar de citroenbomen in volle bloei staan en mijn bordje met boter staat, word ik vijfhonderd jaar geleden geboren. Ik ben van lage adellijke komaf en ontvang een opvoeding en scholing overeenkomstig mijn stand. Eigenlijk een beetje boven mijn stand. Ik word uitgezonden als diplomaat onder de zwakke koning Charles IX. Die is zo incompetent dat hij het regeren overlaat aan zijn dominante moeder Catharina de Medici. Wat een vrouw is dat! De Bloedbruiloft klinkt al door in haar eerste babygepruttel. De moed zinkt mij in de schoenen als zij mij de opdracht geeft nog verder naar het zuiden af te reizen, naar haar geboorteland Italië om daar mijn politieke talenten uit te leven. Maar net zoals Charles niets voor regeren voelt, voel ik niets voor politiek. Dat durven wij beiden dit monumentale serpent niet te vertellen. Ach, arme zonen die wij zijn, voor eeuwig verdoemd door overdonderend moederlijk geweld.
Mijn bordje met boter staat dan in een onoverzichtelijk land met zoveel cultuur en kunst, machiavelliaanse onrust, religieuze kitsch en inktzwart bijgeloof dat ik niet meer weet welke taal ik kiezen moet om alles te beschrijven, te voelen of te horen. In Rome overvalt mij het Stendhal-syndroom en dagenlang loop ik tot tranen toe geroerd verdwaasd dwars door de nog levende geesten van de vergane culturen heen. Ik voel hun sidderende lijven in de verlaten straten op het aller heetst van de dag door mijn eigen ziel trekken, diepe sporen nalatend. Moet ik dat alles wel begrijpen en beschrijven? Ik eis het van mijzelf. Onmogelijk. Ik kies na mijn vertrek uit Rome voor het zuivere. Ik kies voor de wetmatige getallen in de taal van mijn vader, de ‘Traité des chiffres’ en weet zelfs een verschijnsel te beschrijven waar voorheen nog niemand iets van begrepen heeft: het ‘Carré van Vigenère’. Ik gebruik het om geheime geschriften op te stellen die alleen met behulp van dit carré kunnen worden gedecodeerd. Een vierkant met voor elke letter van het alfabet een hokje. 26 boven en 26 naar beneden. Ik begin de eerste rij met A etc en de tweede rij met B en zo verder. Zo kunnen mijn teksten versleuteld worden. Ik heb géén idee hoe ik dit fenomeen eigenlijk heb ontdekt; het was er gewoon en het draagt mijn naam. Nu weet u, mijn lezer, mijn naam.
Vanzelf, automatisch bijna, na mijn Romeinse tranenvloed schrijf ik deze verhandeling. En wat is mijn vadertaal toch prachtig abstract en wiskundig. Kierkegaard en Nietzsche zullen een voorbeeld kunnen nemen aan dit taalgebruik. Is het niet Kierkegaard die vindt dat taal bij uitstek een vaderlijk instrument is: de taal der voorvaderen? Terwijl wij het toch altijd over onze moedertaal hebben.
Ach, die mooie moedertaal. Zo vol emotie en warmte. Melodie en ritme. Mijn moeders’ stem is het eerste geluid dat ik hoor in de Auvergne. Ik hoor haar stem nog steeds. Maar ze is ook doordrongen van gif en haat. Van vermoeidheid en ongeduld, van verdriet en angst voor de dood. Een schrijver is als een kind dat door zijn moeder geroosterd wordt en vervolgens wordt opgegeten. Nog voor zijn mond de wet leert spreken en zijn ogen de wetenschap drinken. Hoe mooi kan ik schrijven over de gedichten van Torquato Tasso en mijn geliefde Franse kunst. En dan Callistratus. Hoe kan iemand het gebeeldhouwd leven zó in geschreven taal vangen. De huid als huid weergeven, het haar als haar en zelfs de slang als slang. Zelfs Michelangelo kan deze schrijver niet evenaren met zijn beelden. Hier gaan mijn woord en zijn sculptuur samen. Steen wordt woord; woord is voor altijd steen. De taal van steen, keihard en zuiver. En ik vertaal zijn werk in mijn woorden: mijn taal, die van het geroosterde kind. Zijn steen en mijn taal. Mijn taal is als zijn steen even helder en hard en zal de Franse taal voor eeuwen beïnvloeden.
Ik ben doodgegaan. Op een gegeven moment. Ik weet zelf niet meer wanneer, want ik leef nog. Niet alleen door mijn wiskundig fenomeen, maar door mijn taal. Een taal die onderdeel geworden is van de wereldtaal. Net als elke schrijver een bijdrage levert aan een wereldtaal. Een taal die overgedragen wordt van generatie op generatie en elk kind de macht geeft zijn leven te beheersen en te vormen naar de volwassene die hij zou willen zijn. Dat lukt natuurlijk nooit: wij worden zelden, wat wij willen. Want elk kind is geroosterd en opgegeten door zijn moeder. Een moeder die in zo’n mooie taal zingt dat het verdriet over het verlies aan vadertaal eigenlijk niet zo erg is. Ik ben, geloof ik, dood gegaan na de Verlichting, maar herrijs weer. Nu.
Mijn bordje met boter, boter niet ranzig geworden, blijft bewaard en staat nu in een land van melk en honing, veel noordelijker en helpt een schrijver om de taal te kiezen die hoort bij het element van gods’ schepping dat onderwerp is van zijn zwoegen. Ach wat maakt het uit of een schrijver gewaardeerd wordt of niet. Als hij maar de juiste taal kiest, erover nadenkt, zijn eigen taal en die van zijn onderwerp in harmonie brengt. Dan gaat het schrijven vanzelf. En of de lezer nu volgt of niet, wie maalt daar nu echt om? Want zie, na vijfhonderd jaar ben ik er weer. Word ik weer gelezen. Een Renaissance -mens is herboren, want nu weten wij weer dat wij vele talen kunnen spreken en niet alléén die ene rationele Verlichtingstaal. Een nieuwe generatie schrijvers zal opstaan en in talen spreken en schrijven, als moeder- of vadertaal afhankelijk van het onderwerp, hun geaardheid of vorm van god's schepping.
Zolang in het land van melk en honing, de citroenbomen in volle bloei blijven staan en mijn bordje met verse boter mag blijven staan op de eettafel, daar zullen schrijvers rondom de dis gaan zitten. Zij zullen de juiste taal weten te kiezen om te schrijven en te vertellen over wat zij te zeggen hebben.
De preken van een zondige Luikse pastoor
In het najaar van 2013 vond ik op de rommelmarkt in Luik op een vroege vrijdagmorgen een ouderwetse kaartenbak. De bak was van mooi blank gelakt hout met zo’n rollende deksel erboven die aan de achterzijde in de bak verzinkt. Een ontwerp dat mij typisch Belgisch of Frans leek. Ik kende en ken geen gelijkaardige kaartenbakken van Nederlandse makelij en geloof mij, ik ben een expert.
Ik wandelde met mijn vingers door de kleine beschreven fiches heen, die gescheiden waren door tab-blaadjes van karton in alfabetische volgorde. Drie houten plankjes verdeelden de fiches in drie compartimenten, waarvan de A na het eerste plankje begon. In het voorste bakje lagen losse blaadjes en een klein, gekreukeld envelopje met aantekeningenblaadjes.
De fiches waren van een verschillende soort: netjes geknipt ruitjespapier, waarop in België schoolkinderen hun sommen maken, even zo netjes geknipte blaadjes uit een gewoon gelinieerd schriftje met een rode kantlijn en bleek blauwe lijntjes. Maar ook de echte fichekaartjes van duur, ooit hagelwit, dik papier, maar nu verkleurd en door het vocht krom getrokken met een daarbij horend muf luchtje. Beschreven waren ze met een blauwe pen, gewoon een balpen of met potlood in een keurig recht, goed leesbaar maar kriebelig handschrift. Af en toe had de auteur ook zo’n mooi, spannend blauw-paars kopieerpotlood gebruikt, dat vroeger gebruikt werd om doorslagen mee te nummeren of van kanttekeningen te plaatsen. De afdruk van zo’n kopieerpotloodpunt is bleek paarsblauw.
De datering van het materiaal was jaren vijftig, misschien jaren zestig, maar de opschriften van de fiches waren moeilijker te dateren. Korte stukjes tekst met soms een verwijzing naar Bijbelteksten, maar vaker naar bestaande literatuur of citaten uit de negentiende-eeuwse artikelen. Langzaamaan werd mij duidelijk dat ik tegen de restanten van een erfenis van een pastoor aangelopen was. Volkomen onverwacht in een periode dat de onthulling van misbruikschandalen in de Rooms-katholieke kerk op haar hoogtepunt was en nog steeds is.
De jaartallen die ik terugvind op de fiches en die ik karakteriseren kan, als eigentijds lopen van 1951 tot? Nog niet bekend. De verwijzingen naar vroege artikelen, publicaties en preken gaan terug tot in de laatste decennia van de 19e eeuw. Het blijft een teruggrijpen op het verleden in de katholieke kerk, een repeterend motief dat blijkbaar in de smaak valt bij het kerkvolk, ook wel traditie genoemd. De betreffende pastoor zal op zeer hoge leeftijd gestorven zijn of zijn familieleden of huisgenoten hebben zijn nalatenschap nog lang in een vochtige ruimte bewaard. Nergens is een spoor van de naam van de man te vinden. Jammer, hij zal in 2012 gestorven zijn.
Ik ga deze preken reconstrueren en begin in de zomer van 2019 met het hier behandelde, meest zondige voorbeeld. Het opschrift van het eerste fiche dat los in de bak ligt, luidt:
‘Quand on s’ aime on a tous les droits, je compris celui d’ aimer trop tôt…. Le Bon Dieu me pardonnera. Tom…. de l’ eau!’
Hier ontbreekt de verwijzing naar een Bijbeltekst of ander literair vertoog, maar wat een persoonlijke openbaring zijn deze regels in de tijd van de geopenbaarde misbruikschandalen. Wat schrijft de priester precies? Parafraserend lijkt het mij dat hij stelt dat wanneer je liefhebt jij alle rechten hebt en als die liefde niet voor één van de partijen op het juiste moment komt, waarschijnlijk de ‘onderliggende’ partner, dan zal god je vergeven door middel van het wijwater. Mocht hij refereren aan een pre-celibataire liefdesdaad, dan lijkt een dergelijke vergeving toch wat overbodig. Welke seminarist zal die niet gehad hebben?
Een volgend blaadje geeft het volgende citaat:
‘Democratie. Le pape est la démocratie. Communitaire de l ‘aller pontif de Noël 1944… par Giovanni Hagian’.
In het laatste oorlogsjaar verwijst de pastoor naar ene Giovanni Hagian (1803-1880) en roept op tot gehoorzaamheid aan de paus omdat deze de democratie vertegenwoordigt, het staatsbestel dat vrijwel zeker na de Tweede Oorlog de voorkeur zal krijgen. Hagian kan teruggevonden worden op Wikipedia als een Armeense bisschop die een hoge positie bereikte in de Curie en in het Eerste Vaticaans Concilie een sturende rol gespeeld heeft.
Orthodox ultramontanisme omgetoverd naar een democratisch pausschap op de ruïnes van een verwoest Europa als lonkend perspectief voor de nabije toekomst. Je moet toch maar durven als katholiek prelaat om zo je eigen positie veilig te gaan stellen op het moment dat de zon in het Avondland definitief ondergaat. Had de kerk deze oproep in het Interbellum gedaan, dan was er misschien een heel andere wind gaan waaien in Europa en was de zon blijven schijnen.
Een andere strookje papier vermeldt dat de kerk, Maria is. Dit is een opvatting geheel in de lijn van de opgeklopte en afgedwongen Maria- verering in de negentiende eeuw, waarvan de devotie in Lourdes het hoogtepunt geworden is. De priester verwijst hier naar een uitgave nr. 6, pagina 85 e.v. maar geeft verder helaas geen titel van het blad of andere sleutel tot het vinden van de tekst. Dat komt bij meerdere citaten voor. Hoe jammer is dat.
Binnen dit globale kader bewegen de blaadjes zich, ongeveer een vijfhonderd in aantal. Ik ga de opschriften na, noteer deze en voeg deze bij in een lijst als bijlage. Ondertussen selecteer ik de onderwerpen waarover ik "mijn" preken ga schrijven en hoop ik dat u lezer, een indruk krijgt van de geloofswereld net voor en na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Een gebeurtenis die vele verstokte katholieken liever willen negeren, zelfs elimineren uit de bestaande kerk, die inderdaad alleen nog maar bestaat uit traditionalisten die de negentiende -eeuwse beeldtaal foutief interpreteren en de betreffende liturgie niet in de juiste context willen begrijpen. Het is ook niet niets te moeten onderkennen dat jouw kerk deel uitgemaakt heeft, zelfs medeveroorzaker is van één van de zwartste perioden uit de Europese geschiedenis.
De Luikse situatie is heel interessant en het is nog niet duidelijk of ik de pastoor kan identificeren. Wel kan ik met de kennis die ik vergaard heb over de verschillende thema’s een nadere uitleg geven die uitgaat van de beeldtaal, de geschiedenis en de manifestatie van de Luikse katholiek in de negentiende en twintigste eeuw. Wordt dus vervolgd, maar wel in een rustig tempo en het blijft een uitdaging om de citaten juist te interpreteren.