De Nomadische Biechtstoel (1998)
Inspiratie:
In enkele dagbladen stonden afgelopen zomer, artikelen over de biecht, vooral een artikel waarin melding gemaakt werd van het verdwijnen van deze Rooms-katholieke traditie trok mijn aandacht. De bij dat artikel afgedrukte foto van een uitgebreide biechtstoel in een kerk met een knielende man, inspireerde mij tot het maken van een rijdende biechtstoel. Een gegeven dat goed paste in het concept van de nomadische academie, namelijk een verplaatsbare ruimte waarin je je altijd ter contemplatie kunt terugtrekken en je hart kunt luchten.
Associatie:
Na deze eerste inspiratie kwamen associaties naar boven die onder meer te maken hadden met mijn jeugd. Allebei mijn ouders zijn Rooms-katholiek en streng opgevoed in de traditie van de biecht. Van vroeger herinner ik mij de verhalen over het biechten, waarbij het vooral voor mijn moeder moeilijk was ‘zonden’ te vinden om op te biechten, denk ik. Mensen met een streng innerlijk geweten blijken nogal wat moeite gehad te hebben met het biechten. Als klein meisje vroeg ik mezelf af hoe het zou zijn achter een gordijn al knielende de stoute en ondeugende dingen die je gedaan had te vertellen aan een priester. Voor een kind toch een bijna mythische figuur. De stemmen op het bandje zijn die van mijn ouders: mijn vader als priester en mijn moeder als biechtelinge. Ik vond deze confrontatie tussen hen met iets hun jeugd een bepaalde emotie oproepen, die ik nog niet eerder zo had meegemaakt. Ik vind het dan ook indrukwekkend hun stemmen op het bandje te horen, vooral de gedachte in het achterhoofd houdend dat mijn vader, als het mogelijk was geweest om als gehuwde man priester te worden misschien wel pastoor zou zijn geworden. Hij had immers al een gedeelte van het seminarie achter de rug toen hij mijn moeder leerde kennen. Een tweede associatie die ik kreeg had te maken met het feit dat heden ten dage vele psychologen, psychotherapeuten en psychiaters hun geld verdienen met een bepaalde vorm van zielzorg (therapie) die op de een of ander manier vroeger door priesters werd uitgeoefend. Natuurlijk is de huidige pastorale zorg een hele andere dan de vroegere zielzorg, maar toch ben ik gaan nadenken over de functie van de biecht voor individu en maatschappij. De biechtstoel en de biecht als plaats en mogelijkheid om je geweten te zuiveren en via een onschuldige boetedoeningen weer onbelast verder te gaan. De biecht als middel om de psychische gezondheid goed te houden. Een derde verband met het gegeven van de biecht legde ik met de sociaal-maatschappelijke ontwikkeling na het Tweede Vaticaans Concilie (1962). Het tijdstip waarom de officiële biecht werd afgeschaft. In Nederland gingen grote groepen katholieken van de ene op de andere dag niet meer biechten. Een verschijnsel dat in andere landen lang niet zo rigoureus voorkwam. Daar ging het loslaten van de biecht veel gemakkelijker. Mij intrigeerde deze omslag sterk. Hoe zijn al die roomse mensen omgegaan met het feit dat zij plotseling niet meer hoefden te biechten?
Over deze installatie:
De bouwkeet heeft min of meer dezelfde afmetingen als een grote biechtstoel in een kerk. Een dergelijke biechtstoel bestaat uit een cabine in het midden voor de priester en aan weerszijden een cabine voor de penitent. De traditionele biechtstoelen zijn allemaal verbonden aan een kerkgebouw, dit is het grootste verschil met de rijdende biechtstoel. Deze kan overal neergezet worden. De ruimte is ingericht met twee gelijke cabines aan de achterkant gescheiden door een wand met het traditionele biechtvenster. Onder het venster bevindt zich een gleuf waar briefjes, geld etc doorheen geschoven konden worden. Onder deze ‘brievenbus’ bevinden zich de plankjes om met de armen op te steunen. Aan de kant van de priester staat een gewone stoel en hangt er een gordijn voor het venster. Aan de kant van de penitent is een knielbank aangebracht. De gordijnen zijn paars. Voor de biechtcabines staan twee traditionele bidstoeltjes.
Over de biecht:
De biecht is binnen de Rooms-katholieke kerk een sacrament. Iedere gelovige die wil biechten kan terecht bij een priester. De huidige biechtvorm lijkt nauwelijks nog op de ouderwetse biecht, maar heeft meer de vorm van een pastoraal gesprek. Er zijn nog steeds mensen die gebruik maken van de biecht, ook jongeren. Persoonlijk lijkt het mij bijna onmogelijk om in zo’n biechtstoel vrijwillig je verhaal te vertellen, laat staan verplicht. Wanneer een priester de biecht hoort dan draagt hij een paarse stool. Hij dient te gehoorzamen aan het biechtgeheim: datgene wat een biechteling hem vertelt blijft alleen bij hem. Na afloop van de biecht wordt absolutie gegeven en de boete opgelegd. Vroeger, in de tijd van mijn ouders, waren dat enkele Onze Vaders en/of Weesgegroetjes.
De zonden:
Zoals de priester op het bandje ook vertelt, zijn de zonden ingedeeld in categorieën. De zeven hoofdzonden, waaronder hovaardigheid, gierigheid, onkuisheid, nijd, gulzigheid, gramschap en traagheid vallen. De zonden tegen de Heilige Geest, waartoe: aan Gods genade wanhopen, op Gods barmhartigheid vermetel vertrouwen, een gekende waarheid van het Geloof bestrijden, de evenmens Gods liefde en genadegaven benijden, hardnekkig zijn in de boosheid en het berouw of de boetevaardigheid verachten behoren. De laatste categorie bestaat uit de wraakroepende zonden, zoals de moedwillige doodslag, onkuisheid tegen de natuur, het verdrukken van de armen, van weduwen en wezen en het onthouden van het rechtvaardige loon voor werklieden.
Uitgeleide:
Praktiserend katholiek ben ik al jaren niet meer, wel op mijn eigen manier gelovig. Religie speelt in mijn beeldend werk op dit moment een belangrijke rol. De biecht als sociaal-maatschappelijk fenomeen in al haar facetten is boeiend, maar geen gegeven om naar terug te verlangen in de oude vorm. Het zondebesef en de gevolgen van zondig gedrag zijn echter van alle tijden en zullen altijd een last blijven voor individuen en maatschappij. Of zoals de laatste zin van de traditionele boetedoening luidt: “Zoals het was in het begin, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen amen.”
Evil is not the result of ill will but of fears: on Eichmann and Arendt
A recently released documentary on Eichmann would shed new light on the formulation of the banality of evil by Hannah Ahrendt, born in the same year as Eichmann. Using already known sound fragments, Eichmann had evil intentions and thus embodied the sin for which he was -unjustly- sentenced to death. His status elevated to an authoritative individual, an evil celebrity, not yet standing on the same step of the podium of honours as Hitler, Stalin and presumably Putin, Zelensky and many other living men.
With this observation, Arendt's vision, now seen as ahistorical, would have ended and perhaps her entire thinking. But with contemporary Jean-Paul Sartre, a year older, the same concept recurs regarding the inevitability of evil. However, he will be able to avoid the indignity of an ahistorical condemnation.
For them, evil is not the evil in man but the evil embedded in the human system. In times of upheaval and shifts, well-functioning systems come under pressure. And individuals rise as messianic mouthpieces of and for the silent crowd to give direction to a utopian future. After all, society, the system, was not so well constructed. However, it is not these individuals who radically change the course of history, but all the Eichmanns and Eichfemales who stand around them and go down the path shown to them; they have wanted to hear from the mouths of their leaders. These people no longer think independently, no longer know how to distinguish between good and evil, and automatically pursue the preservation of their possessions. These solid citizens and dedicated public servants form the pillars and support beams of any system, regardless of its ideological or religious nature.
The philosophical vision of Arendt et al. and the ripened modern historical analysis of the developments in the 19th century, in which, after 1870, racial anti-Semitism takes on an apocalyptic tempo together with racism as subordinate aspects of an anti-democratic movement on which an objectivist view of life is based, puts its finger on the sore spot. And it is not surprising that precisely the generation born around 1910 in the 1960s sought a way to deal with the disturbing consequences of the objectivist worldview. They were the authorities and had to continue in a world which was only beginning to change with the arrival of a far too prosperous generation in a far too small part of the world. The notion that the end of World War II ushered in a new era is probably one of the greatest ahistorical fallacies in modern history, which just cannot be relegated to the land of fables. The transition will come decades later.
What needs to be examined now is why precisely now, evil should be interpreted differently. What underlies this? Why are minds now being made ripe into individual evil and thereby give representatives of evil a unique face so that leaders like Zelensky and Putin, can be emulated as a kind of Messiah and resurrect smaller Christs in their vicinity? Is it the fear of losing the monotheistic male god in a battle with another monotheistic male god, with undefinable thus elusive polytheistic gods or, worse, nature gods who are primarily female or to a secular god view and thus subjectivist world view? Is it perhaps the justifiable fear of retribution and revenge of the overwhelmingly large group of victims, admittedly generations later and not entirely with an open mind to the same victims produced by that system of destructive work done in the name of our god?
Whatever it may be, it is, in all cases, fear, an almost apocalyptic fear that underlies sweeping upheavals. Arendt's vision and the matured historical analysis of the 19th century make it possible to understand evil now and leave it aside and not fall into the trap that a new generation of Eichmanns and females are creating because they do not think. Especially since it is now being experienced how this mechanism works and how large a part fear plays in it and where the fear of evil evokes precisely this evil.